In het bloed zitten stoffen (eiwitten) die bepalen welke bloedgroep iemand heeft. De bekendste bloedgroepen zijn die van het ABO systeem en de Rhesus-bloedgroepen. Er zijn nog ruim 200 andere bloedgroepen.

Welke bloedgroepen?

Het laboratorium bepaalt:

  • welke ABO-bloedgroep u heeft. De bloedgroep kan A, B, AB of O zijn. Het is belangrijk uw ABO-bloedgroep te weten voor het geval u een bloedtransfusie nodig heeft.
  • uw Rhesus D-bloedgroep. U kunt Rhesus D-positief of Rhesus D-negatief zijn.
  • uw Rhesus c-bloedgroep. U kunt Rhesus c-positief of Rhesus c-negatief zijn.
  • of uw bloed antistoffen bevat tegen bloedgroepen die u zelf niet hebt.
     

Wat zijn antistoffen tegen bloedgroepen?

Uw lichaam kan antistoffen maken tegen bloedgroepen die u zelf niet heeft. Dat kan gebeuren als u in contact komt met bloed van iemand met een andere bloedgroep, bijvoorbeeld door een bloedtransfusie.

Tijdens de zwangerschap kan bloed van het kind in het bloed van de moeder komen. Bij de geboorte is de kans dat dit gebeurt zelfs vrij groot. Als het kind een andere bloedgroep heeft dan de moeder, kan de moeder antistoffen maken tegen de bloedgroep van het kind. Het kind kan dan bloedarmoede krijgen.
 

Wat merken u en uw kind van antistoffen tegen bloedgroepen?

Als u antistoffen hebt gemaakt, hebt u daar zelf geen last van. Wel kunnen deze antistoffen soms problemen geven tijdens een zwangerschap. De antistoffen van de moeder kunnen via de navelstreng in het bloed van het kind komen en het bloed van het kind afbreken. Het kind krijgt dan bloedarmoede. Soms gebeurt dat voor de geboorte al en soms pas erna.

Als u eenmaal antistoffen tegen bloedgroepen heeft gemaakt, dan raakt u deze niet meer kwijt. Bij een volgende zwangerschap kunnen deze antistoffen weer opspelen.
 

U heeft antistoffen tegen bloedgroepen. Wat nu?

Als het laboratorium antistoffen tegen bloedgroepen vindt, is soms verder onderzoek nodig. Uw verloskundige of gynaecoloog zal u hierover meer vertellen.
 

Extra aandacht voor Rhesus D-negatief of Rhesus c-negatief

Er zijn twee groepen vrouwen die een iets grotere kans lopen om antistoffen tegen bloedgroepen te maken. Dat zijn vrouwen die Rhesus D-negatief zijn en vrouwen die Rhesus c-negatief zijn. Zij hebben tijdens de zwangerschap extra aandacht nodig.  Het laboratorium bepaalt daarom tijdens het bloedonderzoek ook of u Rhesus D-negatief of Rhesus c-negatief bent. Van alle vrouwen is 15 procent Rhesus D-negatief en 18 procent Rhesus c-negatief.

Meer informatie als u Rhesus D-negatief bent

Meer informatie als u Rhesus c-negatief bent

Wie betaalt het onderzoek en de behandeling?

Het eerste bloedonderzoek is gratis. Heeft u vervolgonderzoek of een behandeling nodig omdat het laboratorium antistoffen tegen bloedgroepen heeft gevonden? Dit valt binnen de reguliere zorg. De kosten hiervan vallen onder uw zorgverzekering. Het kan wel zijn dat u de kosten geheel of gedeeltelijk zelf moet betalen. Dit is afhankelijk van de hoogte van het eigen risico van uw zorgverzekering en hoeveel u hiervan al heeft gebruikt. Heeft u vragen? Bespreek ze met uw zorgverzekeraar.
Heeft uw kind na de geboorte vervolgonderzoek of een behandeling nodig omdat het laboratorium antistoffen tegen bloedgroepen heeft gevonden? Uw zorgverzekering betaalt de kosten. Het eigen risico van uw zorgverzekering geldt niet voor kinderen onder de 18 jaar.
Soms is onderzoek van het bloed van de biologische vader nodig om de juiste diagnose te kunnen stellen. De overheid betaalt de kosten van dit bloedonderzoek.

Meer informatie kunt u vinden in de folder: Bloedgroepantistoffen en zwangerschap. Als nader onderzoek nodig is.

Bloedgroepantistoffen en zwangerschap: als nader onderzoek nodig is